Nu het einde van het academisch jaar in zicht is, worden er waarschijnlijk volop vakantieplannen gemaakt. Misschien wordt het een reisje naar Scandinavië? Bij veel Nederlanders staan de Scandinavische landen nog steeds bekend als dure vakantielanden, maar als je gebruik maakt van ‘allemansrätten’ valt dat eigenlijk best wel mee. Allemansrätt betekent dat de natuur van iedereen is en dat je bijna overal in Zweden en Noorwegen vrij mag wandelen, fietsen of kanoën, zelfs op privéland, zolang je de natuur niet verstoort of vernielt. Je mag ook bijna overal bessen of paddenstoelen plukken of voor een paar nachten je tent opzetten. Bijna overal, want er zijn wel een paar regels waar je rekening mee moet houden. Je mag bijvoorbeeld niet over akkers lopen en je mag ook niet zomaar kamperen in beschermde natuurgebieden, in parken, op sportterreinen of te dicht bij huizen.
Toen ik zelf nog student was besloot ik eens met mijn vriend met een tentje en een geleende auto in de zomer door Zweden te trekken. Op een van onze eerste nachten waren we in Skåne beland en toen het laat begon te worden, zochten we naar een plekje om onze tent op te zetten. Het liefst wilden we een idyllische plek aan een meer. Maar bij alle strandjes stonden bordjes dat kamperen daar verboden was en ook bij veel kleine weggetjes stonden allerlei waarschuwingen dat het privéterrein was en daar mochten we met onze auto dus niet komen. Het klonk zo gemakkelijk dat allemansrätt, maar zeker in het relatief dichtbevolkte Skåne viel het best wel tegen, zeker als je niet te ver van de auto af wilde staan en omdat we de volgende ochtend snel door wilden rijden vonden we het niet de moeite om een stuk te lopen. We probeerden allerlei bospaadjes tot we uiteindelijk wel moesten stoppen, omdat het begon te schemeren.
We parkeerden de auto in de berm en kozen een kleine open plek uit in het bos om ons kampement voor de nacht op te slaan. De tent stond en mijn vriend haalde nog even onze luchtbedjes en slaapzakken uit de auto terwijl ik een eenpansmaaltijd bereidde op een gasbrandertje. Het begon nu echt donker te worden en tussen de bomen leek het toch al een stuk donkerder dan op het pad. Net toen we een eerste hap wilden nemen van ons late diner, hoorden we geritsel in de struiken. We draaiden onze hoofden simultaan in de richting van het geluid. Op een meter of tien van ons vandaan zagen we een grote schim die vluchtig wegdook. Geschrokken keken we elkaar aan. Wat was dat? Een hert? Een eland? (Kleine kans in Skåne, maar het was wel een behoorlijk grote schim). “Of…misschien een mens?” liet ik me ontvallen en die gedachte stelde ons geen van beiden gerust. Ineens dacht ik aan griezelverhalen waarin vreemde mannen met geweren of wurgtouw op achterbanken kropen. Misschien zat er toch een kern van waarheid in al die Scandinavische crimi’s? Het bos voelde inmiddels helemaal niet meer zo knus en romantisch. Die nacht deden we allebei nauwelijks een oog dicht, veel te alert op vreemde geluiden, agressieve wilde zwijnen, hongerige lynxen, wolven die hun territorium wilden afbakenen of louche figuren op nachtelijke strooptocht.
De volgende ochtend was er van ons en van al die dreiging weinig meer over. Het was al vroeg licht en het bos bleek helemaal niet zo wild en dichtbegroeid als we dachten. Sterker nog, op een meter of dertig van onze tent stonden enkele huizen. Misschien waren we die avond ervoor gewoon opgeschrikt door iemand die zijn hond uitliet. De rest van die vakantie kwamen we ‘toevallig’ wel heel vaak net langs een camping als we geen zin meer hadden om te rijden.