Tijd met Tanja

Onze docenten hebben heel wat meegemaakt en veel verhalen te vertellen. Daarom benadert Noorderlicht elke uitgave een docent. Dit keer: Tanja Bouwman.

Afgebeeld: Tramlijn 1 rijdt door Riddervolds gate in 1976. Rolf Thorensen http://www.oslobilder.no/BAR/A-70036/Ub/0012/445

Oslo is ook vandaag geen bruisende metropool, maar toen ik er als 17-jarige woonde was het echt een slaperig provinciestadje. Eén schouwburg, een concertzaal, geen opera. Wel een paar bioscopen waar films draaiden met onbegrijpelijk verminkte titels als Nærkontakt av tredje grad en Lørdagskjøret.* Bij Peppe kon je pizza eten, exotisch! De enige “buitenlanders” die je zag, waren de Pakistaanse trambestuurders, allemaal afkomstig uit één klein dorpje in de Punjab, maar dat zou ik pas later ontdekken.

Ik woonde på beste vestkant, het Wassenaar van Noorwegen waar vrijwel iedereen Riksmål (Noors met veel Deense kenmerken) spreekt. Nog steeds. Barnehave, leerde ik zeggen en tyve (tjue), frem (fram) en efter (etter), bjerken, niet bjørka. Moren min en nooit mora mi, stel je voor. “Det må du ikke si, det sier de langt ute på landet, Tanja!” Het is het deel van de stad waar Hartvig Nissen staat, de school waar SKAM speelt. William uit deze serie is een typische vestkantgutt.

Noors spreken leerde ik in sneltreinvaart. In mijn gastgezin leerden ze me de yyyyyy uitspreken met als schrikbeeld onze Amerikaanse buurvrouw die (en dit grapje kennen alle studenten Noors, unnskyld) “skite riper” zei in plaats van “skyte ryper” tot grote, heimelijke hilariteit van alle omstanders.

In de barnehage waar ik werkte en die inderdaad vooral een hage was, want de kinderen speelden het grootste deel van de tijd buiten, begreep ik al snel dat “Torstein er slem!” om actie vroeg, “Elvis er død” om troost (ja, augustus 1977!) “Jeg må tisse!” om bliksemsnelle actie, want het kost tijd om een kind in een regenpak te hijsen, maar minstens evenveel tijd om het eruit te pellen.

Het treintje dat me naar het centrum bracht, passeerde stationnetjes met intrigerende namen als Vettakollen, Gulleråsen, Midtstuen, Gråkammen. Was het destijds een wijk met grote huizen verspreid in het groen, nu is elke rots er bebouwd met chique appartementen of villa’s. Liefst neoklassiek. En in elk geval met een carport.

In de loop van de jaren is Oslo een stuk mondainer geworden. Ten oosten van het centrum, waar het middeleeuwse Oslo lag tot het in 1624 afbrandde en Christiania ging heten, is nu “barcode” verrezen, moderne hoogbouw van internationale allure, die in de wintermaanden het kleine beetje zon wegneemt van de huizen in de achterliggende wijk. Sinds vorig jaar staat in die buurt ook het nieuwe sagnomsuste en veel bekritiseerde Munchmuseum. In de volksmond Lambda geheten. Mooi? Ik weet het niet, maar Munchs schilderijen komen er zeker tot hun recht.

Het verschil tussen oost en west in Oslo – the twain shall never meet – is nog steeds enorm. Ten oosten van Akerselva, waarlangs de eerste industrie al in de 18e eeuw ontstond, en die jarenlang heel vervuild was, maar waar nu weer zalm schijnt te zwemmen, liggen de oude arbeiderswijken en de nieuwere drabantbyer. Daar wonen immigranten, eerst uit de rest van Noorwegen, en nu uit verdere streken, waaronder Pakistan. Zeshan Shakar schrijft erover in Tante Ulrikkesvei. Lees dat boek! Op Grønlandstorget eet je voor een habbekrats een goed Pakistaans maal bij Punjab Tandoori. Dat is wel wat anders dan Peppes pizza.

En toch: ondanks de metamorfose die de stad de laatste decennia heeft ondergaan, geholpen door de plots binnenstromende oliedollars, blijft Oslo een vriendelijke, overzichtelijke provinciestad en dat is nou precies de charme ervan.

*Close Encounters of the Third Kind en Saturday Night Fever.

Geschreven door