Beeld banner: Johannes Wilhjelm (1868–1938), Idylle op de heide. 1908 Olieverf. Statens Museum for Kunst
Tijdens het Filmfestival van Venetië ging in september 2023 de Deense speelfilm Bastarden van regisseur Nikolaj Arcel in première1. Deze film met steracteur Mads Mikkelsen in de mannelijke hoofdrol, is internationaal uitgebracht onder de titel The Promised Land. Deze titel verraadt al dat deze historische film gaat over het zoeken naar een ideale wereld of het realiseren van een utopie. Het scenario van de film is gebaseerd op de roman Kaptajnen og Ann Barbara (2020) van de Deense schrijfster Ida Jessen, een boek dat wel is omschreven als een Deense ‘western’ en dat is nog niet eens zo gek. Het verhaal speelt zich immers af in de achttiende eeuw, in het ruige en grotendeels verlaten heidelandschap van het Deense schiereiland Jutland en overeenkomsten met de desolate prairielandschappen in de Verenigde Staten en het eertijdse pioniersbestaan liggen voor de hand.
De gigantische heidevelden van Jutland zijn historisch ontstaan door ontbossing waardoor er een kale en weinig vruchtbare streek over was gebleven, waar niemand zich in de rest van het land om bekommerde.2 En net als in ‘het wilde westen’ bleek het een ideaal toevluchtsoord te zijn voor iedereen die zich om welke reden ook, aan het gezag van de overheid wenste te onttrekken. Zo ontstond het beeld van de heidevelden van Jutland als een duistere wereld, waar groepjes rondtrekkende rovers, vogelvrijen, wilde dieren en mysterieuze wezens, zoals trollen, ‘witte wieven’, elfen en spoken de dienst uitmaakten.
Von Kahlen is een eenling en een fanatieke doordouwer, maar zelfs hij slaagt er uiteindelijk niet in om de onvruchtbare heide om te toveren in bruikbare landbouwgrond. Zijn falen werd deels veroorzaakt door de obstructies van de gewetenloze Schinkel, maar ook omdat de natuur zich gewoonweg niet gewonnen wilde geven. Pas veel later, als Von Kahlen allang dood en vergeten is, moet dit barre landschap eindelijk voor de mens capituleren. Deze krijgshaft ige metaforen, duiden op een zekere ‘agency’ van het landschap en de heide, die daarmee antropomorfe kwaliteiten toegedicht krijgen. Het heidelandschap wordt een centrale ‘actor’ in het verhaal van de strijd van Von Kahlen, niet alleen in de gedaante van de onmetelijke heide, maar ook als coulisse voor de confrontatie tussen de beide ondoorgrondelijke menselijke hoofdrolspelers: Von Kahlen en Schinkel. De intrige van zowel het boek van Ida Jessen als de film is weliswaar grotendeels fictie, maar wel gebaseerd op historische gebeurtenissen en personen.
De handeling gaat over de ongelijke strijd tussen de historische persoon Ludwig von Kahlen (1700-1777), die in 1754 van de Deense koning toestemming kreeg om te proberen nog iets van deze ellendige streek te maken en zijn tegenstander, de sadistische grootgrondbezitter Frederich Schinkel (1719-1794).
Een waardeloos gebied
De film Bastarden die primair over de lotgevallen van Von Kahlen gaat, speelt zich dus af in een landschap dat ooit is ontstaan door – achteraf bezien – kortzichtig menselijk handelen. De eeuwenlange ongecontroleerde ontbossing leidde uiteindelijk tot de uitputting van de grond, zandverstuivingen en nauwelijks biodiversiteit. Kortom: het binnenland van Jutland werd grotendeels waardeloos. Dat veranderde echter weer in de negentiende eeuw, toen de behoefte aan landbouwgrond zo groot was geworden dat het ontginnen van de heide in Jutland de moeite waard werd. Dat kwam omdat Denemarken in 1814 eerst met het ‘verlies’ van Noorwegen te maken kreeg, en daarna als gevolg van de oorlog met Pruisen in 1864 ook nog de belangrijke hertogdommen Sleeswijk, Holstein en Lauenburg moest afstaan. De ontginning van de Deense heide kwam pas in 1866 echt op gang na de oprichting van de Deense Heidemaatschappij (Hedeselskabet), een organisatie die op grote schaal nieuwe ontginningstechnieken introduceerde waardoor uiteindelijk de meeste Deens heide verdween.3
De geschiedenis van de heide en de verschillende opvattingen over de betekenis van het typische heidelandschappen – alles van agrarisch waardeloos tot prachtige natuur – is al vroeg beschreven door de schrijver en ontdekkingsreiziger Ludvig Mylius Erichsen (1872-1907). Aan het begin van de twintigste eeuw, enkele jaren voor zijn tragische dood tijdens een poolexpeditie in Groenland verscheen zijn standaardwerk Den jydske Hede. Før og Nu (1901-1903).
Onder aanvoering van Hedeselskabet en met de leus “van binnen herwinnen, wat naar buiten verloren ging” veranderden de uitgestrekte heidevelden, moerassen en zandverstuivingen in Jutland – oorspronkelijk ca. 1 miljoen hectare – in bossen, windsingels, en bovenal weides en akkers. Naast het ‘scheppen’ van nieuwe vruchtbare landbouwgrond was het ontginnen van de heide ook een manier om inhoud en vorm te geven aan de nieuwe Deense natie. In dat proces van nation building, van herbezinning en herinrichting van de nationale identiteit, was de ontginning van de heide van grote betekenis.
Kongenshus
Het afgelegen en dunbevolkte platteland van Jutland werd door de stedelijke elite in Kopenhagen en elders in het land bij voorkeur gezien als een soort inheems Arcadië, waar de boerenbevolking in perfecte harmonie met de omringende natuur leefde en aloude gewoontes en tradities in stand hield. Maar de werkelijkheid, zeker voor de 18e en 19e eeuwse pioniers in Jutland, was verre van aangenaam. Vooral de eerste groep pioniers uit Duitsland, de zogeheten kartoffeltyskere die rond 1760 – samen met Von Kahlen het gevecht met de heide aangingen – leidden een zwaar bestaan.4 Hun dagelijks leven werd gekenmerkt door uitputtend lichamelijk werk en een onzekere toekomst te midden van de uitgestrekte, ruige en ongastvrije heidegebieden in Jutland.
Pas rond de Tweede Wereldoorlog werd de bijna verdwenen heide als een waardevol landschapselement gezien en de laatste heidevelden werden – ironisch genoeg opnieuw door menselijk ingrijpen – voor het nageslacht behouden. In dat verband werd 1953 het ‘herinneringspark’ Kongenshus geopend, dat vandaag de dag zowel een beschermd natuurgebied is, als een cultuurhistorisch monument ter nagedachtenis aan hen die de heide met noeste arbeid hebben ontgonnen.
De geschiedenis van de heide van Jutland is een voorbeeld van de wisselende manieren waarop de mens met het landschap is omgesprongen en omspringt: eerst werd Jutland bijna volledig ontbost voor de houtwinning en veranderde het in een kaal en onvruchtbaar heidelandschap dat daarna met behulp van nieuwe ontginningstechnieken geschikt werd gemaakt voor de moderne agrarische industrie, om vervolgens deels een beschermd natuur- en cultuurhistorisch landschap te worden.
In Kongenshus gaat het niet zozeer om het in stand houden van de heide als natuurschoon, maar om het levend houden van de herinneringen aan de mensen die in het verleden, door hun tomeloze inzet, de heide wisten te bedwingen en tot landbouwgrond wisten om te toveren. Nog steeds is de heide van Jutland een welhaast epische aangelegenheid. Zoals in de Nederlandse geschiedenis de strijd tegen het water een kernthema is, zo staat de strijd tegen de oprukkende heide en zandverstuivingen, in het middelpunt van de moderne Deense geschiedenis en – in het bijzonder – die van Jutland. Dit wordt o.a. bewezen door de speelfilm Bastarden die de strijd tegen de heide als thema heeft (illustratie #3).
Wat de film Bastarden mede zo interessant maakt, is dat het de heide – een uit agrarisch oogpunt onbeduidend gewas – niet zozeer als decor, maar juist als middelpunt van de dramatische handeling maakt. Het landschap is ecologisch uitgeput, woest en onherbergzaam maar bovenal het toneel van een ongelijke strijd tussen mens en natuur van welhaast epische proporties, voortgestuwd door heldhaftige – soms zelfs maniakale – volharding en toewijding. Dat betekent tegelijkertijd dat de heide, dit specifieke landschap, een symbool is geworden van de veranderende manieren van denken over de verhouding tussen mens en natuur. Zonder menselijk ingrijpen waren de omvangrijke heidegebieden überhaupt niet ontstaan, maar door diezelfde mens is de heide nu ook weer grotendeels verdwenen en bestaat het nog slechts als een cultuurhistorisch monument.
In de loop van de twintigste eeuw dreigde de heide bijna geheel te verdwijnen, maar kreeg het uiteindelijk de beschermde status van cultuur- en natuurhistorisch monument: een landschap om de herinnering aan de heide levend te houden, maar ook hen die de heide juist bestreden.
In de kunst werd de heide van Jutland pas laat in de negentiende eeuw ‘ontdekt’, in eerste instantie vooral door schrijvers als Steen Steensen Blicher (1782-1848), Hans Christian Andersen (1805-1875); Meïr Aron Goldschmidt (1819-1887)5; Jeppe Aakjær (1866-1930); Johan Skjoldborg (1861-1936); de folklorist Evald Tang Christensen (1843-1929) en de schrijver en ontdekkingsreiziger Ludvig Mylius Erichsen. Gaandeweg werd de heide ook een geliefd motief voor schilders als Hans Smidth (1839-1917); Johannes Wilhjelm (1868-1938) en vele anderen.6
Bronnen / Voetnoten
- Delen van dit essay zijn gebruikt in mijn bijdrage aan de tentoonstellingscatalogus Het internationale landschap, Nelleke de Vries en Jasmijn Weener (red.), Het internationale landschap. Schilderen in de buitenlucht in de negentiende eeuw. Enschede: Rijksmuseum Twenthe / Zwolle: Waanders. 2024, p. 24-49.
- Steen Bo Frandsen, Opdagelsen af Jylland: den regionale dimension i Danmarkshistorien 1814-64. Århus: Aarhus Universitetsforlag. 1996.
- In Nederland werd in 1888, naar Deens voorbeeld, een gelijkaardige organisatie opgericht, De Heidemaatschappij, de voorloper van de huidige fi rma Arcadis (1997). Net als het Deense Hedeselskab, richtte de Heidemij zich op het ontginnen van heidevelden en zogeheten ‘woeste gronden’ die met name in Drenthe en Noord-Brabant voorkwamen. Zie: https://www.geheugenvandrenthe.nl/heidemaatschappijnederlandsche.
- Zie: Gert Lynge Sørensen, Det begyndte på Kongenshus. En fortælling om hedens natur, kultur og opdyrkning. Kopenhagen: Nyt Nordisk Forlag Arnold Busck, 2003, p. 13-25.
- Bijv.: Meïr Aron Goldschmidt, En Hedereise i Viborg- Egnen (1867): https://runeberg.org/iviborgegn/.
- Zie: Gert Lynge Sørensen, Det begyndte på Kongenshus, 2003, p. 41-49.